‘Jullie gaan op voetballen,’ zegt papa.
‘Dat is goed voor jullie,’ zegt mama.
‘Waarom?’ vraagt Berber.
‘Dan leren jullie met andere kinderen te spelen,’ zegt mama.
‘En balbeheersing,’ zegt papa.
Boris en Berber begrijpen het al. Zelfs als zij het niet willen, gaat het toch gebeuren. Want papa en mama vinden het nodig.
Boris gooit zijn handen in de lucht. ‘Pfff, goed dan,’ zegt hij.
‘Oké, vooruit dan maar,’ zegt Berber.
Papa en mama kopen broekjes en T-shirts en sokken en scheenbeschermers en voetbalschoenen en twee ballen. En ze bellen met een stel voetbalclubs. Ze vinden er zelfs eentje waar Boris en Berber terecht kunnen, allebei tegelijk, in hetzelfde team.
‘Laten we er maar het beste van maken,’ zegt Boris.
‘Je weet maar nooit waar het goed voor is,’ zegt Berber.
‘Balbeheersing! Zelfbeheersing! Conditie! Spelinzicht!’ roept de trainer. En soms ook: ‘snelheid!’ of ‘incasseringsvermogen!’ of ‘wilskracht!’. De trainer schreeuwt wat af.
Boris en Berber doen leuk mee. Ze rennen achter de ballen aan of voor de ballen uit, ze schoppen en springen en gooien, ze spélen zelfs met de bal. Zo vaak mogelijk koppen, jongleren, de bal op één vinger draaien, en nog veel meer.
‘Ik vind het eigenlijk wel leuk,’ zegt Berber
‘Ik ook,’ zegt Boris.
‘Misschien moeten we extra oefenen, en papa en mama een voorstelling geven. Dan zien ze dat we ons best hebben gedaan.’
‘En dat ze gelijk hadden!’
‘Ja, precies! Dat vinden ze fijn!’
‘We doen het.’
Boris en Berber oefenen iedere dag. Zodra ze even tijd hebben, in de schoolpauze of na het eten, staan ze buiten met de ballen te spelen.
Papa en mama vragen zich van alles af.
‘Zou dat wel goed gaan?’
‘Zijn we niet te ver gegaan?’
‘Moet het niet wat kalmer aan?’
‘Kunnen we die kinderen niet uitzetten?’
Maar verder wachten ze af.
‘We zijn zover,’ zegt Boris.
‘We doen het,’ zegt Berber.
Boris en Berber komen de woonkamer ingestormd. In voetbalkleren. Met ballen.
‘Tadaa!’ roept Boris.
‘Hooggeëerd publiek,’ roept Berber. ‘Wij tonen u … de trucs van Boris en Berber!’
Papa en mama doen wat ze moeten doen. Ze staan op en juichen en klappen.
‘Bravo!’
‘Hoera!’
‘Leve Berber!’
‘Leve Boris!’
Boris en Berber koppen de ballen naar elkaar toe. Ze laten de ballen op elkaars vingers draaien. Al draaiend gaan de ballen onder hun benen door. En het publiek is enthousiast!
‘Wil er dan nu één vrijwilliger naar voren komen?’ vraagt Berber.
Papa en mama kijken elkaar aan. Mama duwt papa naar voren. ‘Ga jij maar,’ zegt mama.
Voorzichtig loopt papa op Boris en Berber toe. Hij vraagt zich af wat hem te wachten staat.
Papa moet zijn twee wijsvingers recht omhoog houden. En Boris en Berber leggen er draaiende ballen op.
‘Rustig blijven papa!’ commandeert Boris.
‘Een beetje meebuigen,’ zegt Berber.
Papa probeert rustig te blijven. Hij probeert ook mee te buigen. Maar één bal valt. Papa probeert hem te vangen met zijn andere hand. Dat lukt natuurlijk niet, want op zijn andere hand draait ook een bal. Die andere bal vliegt de lucht in. Papa ziet het gebeuren en probeert de bal met zijn hoofd op te vangen. De bal stuitert van zijn hoofd af, komt met een knal tegen mama’s hoofd, stuitert verder tegen de glazenkast en valt stil op het tapijt. Even is het doodstil. Heel even maar. Dan klinkt er gerinkel. De glazen die in de kast stonden vallen stuk voor stuk om, als dominostenen.
‘Mijn oma’s glazen!’ roept papa. ‘Mijn erfstukken!’
Papa wordt rood en geel. Hij pakt de bal en geeft hem een rotschop. Dwars door het ruit.
Rinkel!
Hij pakt de andere bal en gooit die erachteraan. Op de weg klinkt een knal en getoeter. De bal heeft een auto geraakt.
Papa vloekt en tiert.
‘Rustig maar,’ zegt mama. ‘Rustig maar!’
‘Rustig!?’ tiert papa. ‘Rustig!? Die kinderen gaan van voetbal af! En nu meteen! Ze mogen nooit meer een balsport doen! Nooit meer! Voor mijn part gaan ze op tekenen! Of op schrijven! Of op watjes-plakken! Maar er komt nooit nooit nooit meer een bal het huis in! Nooit!’
Boris en Berber sluipen het huis uit.
‘Ik vrees dat we een andere hobby krijgen,’ zegt Berber.
‘Papa mag nog wel wat zelfbeheersing oefenen,’ zegt Boris.
‘En balbeheersing.’
‘Misschien moet papa zelf maar op voetballen.’