Tag Archive for Schooloptreden

Woordspellerig (38): Slogans maken

ik weet wat ik wil, ik ga het worden

Is het wel een spel? Of is het een schrijfoefening? Een taalspelerige schrijfoefening, dan?

Een schrijvende/docerende collega van me is vaak bezig met het “empoweren” van kinderen (niet mijn woordkeuze), met het “kinderen in hun kracht zetten” (ook niet mijn woordkeuze).
Inhoudelijk is daar niets mis mee. Maar kan het speels? En niet te opgeblazen?
Ja.
Ik vroeg de kinderen van groep 5, 6, 7 en 8 persoonlijke slogans te maken. Presenteer jezelf in een of twee zinnen. Kort, bondig, al dan niet op rijm. Laat zien waar je goed in bent, waar anderen je aan kunnen herkennen.
En ik gaf voorbeelden.

  • “Goed, beter, Peter”
  • “Aby: verwoorden, vertekenen, verbeelden”
  • “Als je het echt zeker wilt weten, dan haal je mij erbij”

Was het makkelijk? Mwa.
Was het leuk? Ja.
Was het leerzaam? Zeker.

Een greep uit de resultaten?

  • “Yasmin die goed acteert, iedereen die dat accepteert”
  • “Ik ben goed in moppen, en kan goed keet schoppen”
  • “Ik zing, ik spring, spelen is mijn ding”
  • “Tuana maakt alles leuk met haar lach”
  • “Ik weet wat ik wil, ik ga het worden.”
  • “Ik ben moedig en Marokkaans-bloedig”
  • “Ik kan je pijn doen maar ik maak je liever beter” (Sara zit op Kickboksen, en wil later dokter worden)
  • “Ayman de verdediger: ze komen er niet langs!”
  • “Je hoort me niet maar je ziet me wel”
  • “Ik zorg voor de sfeer, dus kom maar weer”
  • “Dieren zijn niet saai voor mij, zelfs slakken niet”
  • “Daag me maar uit, ik kan het wel”

Share on Facebook

Woordspellerig (36): Van woordcombinatie naar verhalen

Ik las “De geschiedenis van Jane Doe” van Michael Bellanger, een vrij heftige en ellendig verlopende maar ook grappige 15+ liefdesgeschiedenis over twee nerds en een getroebleerd meisje. Om meer dan één reden is het boek de moeite waard.
Hier gaat het mij alleen om het taalspel dat erin gespeeld wordt, en waarvan ik weet dat ik én andere schrijvers en tekenaars het ook op de een of andere manier toepassen. Het gaat over het combineren van mensen en situaties.
woordcombinatie

Denk aan
– Batman met een suikerspin in zijn handen, op de rug van een my-little-pony
– Je moeder op een tandem, met een hongerige grizzlybeer achterop
– Een giraffe met hoogtevrees (*)
– Mijn zus die aan een vlieger hangt, die wordt voortgetrokken door een kameel.
In het boek helpt de nerd het wat zwaarmoedige meisje met deze beelden aan een glimlach. Bij mij en mijn dochter werkt het ook.

Ik daagde kinderen uit groepen 3, 4 en 5 van een school in Amsterdam Noord uit zelf ook wonderlijke combinaties te maken. Vaak ging het over vliegende dieren en mensen, soms over sprekende bomen. En vaak ook over situaties die zo tot een boek zouden kunnen leiden, of al een boek of een verhaal zijn.
– Een schaap dat in een raket naar de maan vliegt (*)
– Een man die op een vliegend paard ’s nachts van de ene naar de ander stad gaat (*)
– Een meisje dat zo sterk is als een paard (*)
– Een meisje dat haar gezicht kwijt is (*).

Ik deed de oefening ook met ouders. Die hadden er iets meer moeite mee, maar kwamen uiteindelijk ook los, vooral toen één van hun kinderen ze op gang hielp.
– Een boek dat kan praten
– Een boek dat waarvan het verhaal ontstaat terwijl je het leest (*).

De komende weken ga ik de kinderen iedere keer naar bijzondere combinaties vragen. Misschien levert het inspiratie op voor mijn volgende boek. Of dat van hun.

De verhalen met (*) bestaan al.

Ben je benieuwd naar andere woordspelletjes? Kijk dan eens hier.

Share on Facebook

Woordspellerig (34): Klinkeren

Woorden maken met één enkele klinker

Op een basisschool in Amsterdam Oost treed ik regelmatig op in een klas hoogbegaafde kinderen. Ze weten veel, kunnen veel, en willen nogal eens uitwaaieren met hun gedrag en gedachten. Ik probeerde ze wat te focussen, bijvoorbeeld met gedichten met rijmdwang. Maar leuker vond ik het te kijken of ze met een woordspel zinnen of zelfs verhalen konden maken met één enkele klinker. Het leidde (uiteraard) tot verhitte discussies over de vraag of de Y al dan niet een klinker is (zoals hij in mijn naam voorkomt wel, maar zoals hij in yoghurt gebruikt wordt niet, was de voor iedereen acceptabele uitkomst), maar dat terzijde.

E-vertelsels

Na wat klassikale oefeningen met woorden waar alleen de klinker “e” in stond, moesten er e-vertelsels gemaakt worden. De resultaten waren bemoedigend.
Romijn schreef:
e-vertelsel
“We hebben wel zeven neefjes, en ze eten veel. Met het kerstfeest hebben we echt heel veel vers eten gegeten. En geen enkel neefje heeft te vrezen eten te vergeten.”

Er moet meer ge-aad worden!

Als huiswerk kregen de kinderen de vraag iets dergelijks te maken met de a. En een brutalo vond dat ik zelf ook aan de slag moest. Ik ben vergeten wat de kinderen zelf ge-aad hebben vast te leggen. Ik maakte, indachtig het feit dat collega Anna van Praag vorig jaar op deze school optrad:

Anna van Praag haat Ara’s. Mag dat?
Ja, dat mag.
Anna van Praag jaagt Ara’s. Mag dat?
Ja, dat mag.
Anna van Praag kaakt acht Ara’s. Mag dat?
Wat? Wat? Kaakt Anna van Praag acht Ara’s?
Ja. Anna van Praag kaakt acht Ara’s.
Bah, Anna! Bah!

Klinkeren of Lipogram

Als spel noemde ik het klinkeren, maar ik heb later eens opgezocht hoe je zo’n soort tekst formeel noemt. Het heet lipogram, dat zoveel betekent dat iets verboden wordt. Een a-lipogram betekent dat een woord geen a’s bevat. Een a-i-o-u-y-lipogram betekent dat de enige klinker die wel gebruikt mag worden de letter e is. In Opperlans! wordt deze versie spelenderwijs een e-legende genoemd. Een e-i-o-u-y-lipogram staat daar bekend als een a-saga. “Anna-praat”, dat kan wat mij betreft ook.
E-legendes zijn redelijk goed te doen. Je kunt alle lidwoorden gebruiken, en nogal wat voegwoorden en werkwoorden. Bij a-saga’s (of erger, u-klussen) moet je bijna d’apostrof als weinig fraaie noodgreep gebruiken.

En waar was dit goed voor?

Het was al met al een speelse oefening in woordzoeken, zinbouwen en verhaalbrouwen met beperkte middelen.

Share on Facebook

Lesopzet “hoe word je een griezel”

Gisteren mocht ik met collega Mariken Jongman op het Slingelland VMBO-college in Drachten optreden. Mijn deel van de bijeenkomst met 12/13 jarigen ging over het tekenen van griezels. Ter voorbereiding maakte ik deze lesopzet.

Share on Facebook

Woordspellerig (31): Meer met moeilijke woorden

Nieuwe woorden leren via taalspel?

Is er een taalspel dat direct gericht is op het aanleren van nieuwe woorden? Een taalspel dat je ook kunt inzetten om de grammatica te verbeteren? Een taalspel dat aanleiding geeft tot goede gesprekken en gebruikt kunnen worden als een begin van een verhaal? Ja. Dat is er.

Wat zijn moeilijke woorden?

Tijdens een verloren kwartiertje met wat collega’s liet ik ieder twee moeilijke woorden op papier zetten. “Wat is moeilijk?” was de voor de hand liggende vraag. “Dat mag je zelf kiezen,” was mijn antwoord. Het kan over een moeilijk begrip gaan, of moeilijk te spellen zijn, of anderszins moeilijk of slecht te begrijpen.
“Obstructie”, “hyacint”, “implementatiefase”, “cataract” en nog twee woorden die ik vergeten ben werden geopperd. De eerste leerfase bestond uit discussie over de juiste spelling van de woorden, maar ook over de betekenis. Zo wisten we niet allemaal dat cataract niet alleen een soort waterval is, maar ook een vorm van staar.

Volwassen resultaten

De vervolgopdracht luidde: maak van de twee woorden die een collega heeft opgeschreven een goede Nederlandse zin. Dit zou bij kinderen een goed moment zijn geweest om het over zinsbouw te hebben. De volwassenen konden gewoon aan de slag. Een van de gemaakte zinnen luidde: “De coach pleegde dusdanig veel mentale obstructie, dat het team absoluut niet toekwam aan de implementatiefase van het project.”

Deze zin paste wel bij de organisatie waar één van de deelnemers werkte.
In een geheel andere setting kwamen de woorden “waterlanders” en “mechanica” naar boven drijven. De daarop gebaseerde zin luidde: “De Waterlanders probeerden zich in de mechanica te verdiepen.” Waar de woordbedenker “waterlanders” nog zag als een ander woord voor tranen, maakte de zinschrijver er iets anders van, dat bij toeval goed paste bij het nieuwste boek van collega kinderboekenschrijver Marco Kunst. En zo kwam er vanzelf een gesprek op gang over de jeugdliteratuur.

Het taalspel is ook geschikt voor kinderen

De voorbeelden die ik net liet zien werden door volwassenen geproduceerd. Maar ik speelde het ook met twee kinderen, en met een klas vol kinderen uit groep 5. In de klas liet ik een paar kinderen de moeilijkste woorden die ze kenden opnoemen. Het waren “communiceren” en “inspiratie”. De kinderen leerden elkaar (met enige bijsturing mijnerzijds) de juiste schrijfwijze en betekenis. Vervolgens mocht iedereen proberen er een mooie zin van te maken. Wat mij bijbleef was de zin “Mijn ogen en hersenen communiceerden met elkaar, en daardoor kreeg ik inspiratie.”
Mooi, toch?

Share on Facebook

Fantaseren met de schoolschrijver

Met groep 5 van OBS Olympus ging ik aan de slag met Alice in Wonderland. En met snoep. Kijk maar.

Share on Facebook

Woordspellerig (30): Zelf-woord-portretten

Kennismaking via een taalspel

Wat doe je met een groep mensen die je niet zo goed kent? Je gaat kennismaken! En een taalspel leent zich hier goed voor.
Zo deed ik talige kennismakingsspelletjes met een groep leerkrachten van een basisschool.
Eerst maakten we naamsacroniemen voor elkaar (zie hiervoor woordspellerig nr 1). Daarna liet ik de leerkrachten van één van de woorden die ze goed bij zichzelf vonden passen een prachtige maar zwaar overdreven (bijna leugenachtige) zin maken.
Het was grappig. Maar het was vooral de opmaat voor het maken van zelf-woord-portretten.

Taal en beeldtaal: portretten

Portretten en zelfportretten en zijn vooral beeldig, maar beeld-talig portretteren kan best.
Voor de taalactivering begon ik met het inventariseren van woorden die het eigen lichaam beschreven. Daarna gingen we op zoek naar de vaardigheden en eigenaardigheden van het lichaam. Tenslotte kwamen de behoeftes aan bod.
Nu hadden we genoeg woorden om er beelddichten van te gaan maken (na uitleg en voorbeelden te hebben geven: https://www.google.nl/search?q=beelddicht).
Voor de taligen onder ons: beelddichten zijn gedichten waarbij de uiterlijke verschijningsvorm lijkt op het onderwerp dat beschreven wordt.
Voor de beeldigen onder ons: beelddichten zijn tekeningen waarbij het beeld niet is opgebouwd uit lijnen en kleurvlakken, maar uit woorden.

We maakten geen gewone beelddichten, maar zelf-beeld-dichten. Zelf-woord-portretten.

Het resultaat

Er was niet veel tijd beschikbaar, dus streefden we niet naar prachttaal of prachtbeeld, maar wel naar herkenbaarheid. Dat had ook best anders gekund. Hieronder zie je wat resultaten.
Zoek mijn eigen zelf-woord-portret!




Wellicht lukt het ook met basisschoolkinderen, ik ga het zeker een keer proberen.

Share on Facebook

Woordspellerig (29): (ver-)werkwoorden

Een taalspel met zelfstandige werkwoordige naamwoorden

Er zijn zelfstandig naamwoorden (ding-woorden) die in hun meervoudsvorm ook een werkwoord (doe-woord) zijn. Het meervoud van voetbal is voetballen. En voetballen is iets dat je kan doen.
Bij voetballen liggen de betekenis van het werkwoord en het zelfstandig naamwoord dicht bij elkaar. Voetballen doe je met een voetbal.
Dat is niet altijd zo. Het meervoud van bak is bakken, maar bakken doe je niet met een bak. Bakken doe je eerder met een bakvorm, een kom, een mixer en een (bak-)oven.
Ik denk dat de meeste zelfstandig naamwoorden in hun meervoudsvorm geen werkwoord zijn. Dat komt natuurlijk doordat een hoop meervouden niet op -en eindigen, maar op –s (tafel, tafels), maar vooral omdat je sommige dingen nu eenmaal niet doet. Je gaat niet bedden. Of stenen. Of dingen. Of stoelen.
Of toch wel?

Kan je zelfstandig-naamwoorden?

In groep 4 ging ik op onderzoek uit. We zochten meervoudsvormen met –en, en bedachten wat het zou kunnen betekenen. Zo werd “bedden” naar bed gaan, “benen” een ander woord voor lopen, en wat “stoelen” is kan je in het filmpje bekijken.

Kom je zo bijzondere dingen tegen? Jawel hoor. Zo is “ballen” voor sommigen een werkwoord dat niet helemaal geschikt is voor 8-jarigen. En “gebouwen” is een werkwoord dat Jotie ’t Hooft in een gedicht gebruikte (Uit “en wat dan?”: …/Want wie als ik nooit heeft/gebouwen laat niets achter dan/
verwachting en verwarring en/wat dan?/…).
Voor je het weet gaat een taalspel daarmee over in seksuele voorlichting of poëzie-analyse. Niet verkeerd voor een spelletje werkwoorden.

PS: de andere kant op kan vast ook. Wat is een wandel? Of een tennis?

Share on Facebook

Praten over normen en waarden?


Hartog & Hartog hebben een boek geschreven over normen en waarden. En dat net nu de staatssecretaris en minister van O&W hebben opgeroepen om deze onderwerpen meer in de klas te bespreken, en de minister-president vindt dat we normaal moeten doen!
Het boek heet: “mag je zeggen wat je vindt?” en gaat in op praktische vragen rond normen en waarden. Mag je stelen? Wanneer mag of moet je liegen? Waarom moet je voor je omgeving zorgen? Is vrijheid van meningsuiting altijd goed? Wat is eerlijk? Is eigendom goed? Heeft iedereen recht op respect? Is godsdienst belangrijk? Wat moet je met vrijheid? Wat is er mis met discriminatie?
Het boek is niet belerend, wel leerzaam, en bijzonder geschikt voor kinderen vanaf een jaar of negen. Speciaal voor in de klas hebben we er ook een lesbrief bij gemaakt (naast wat extra info over het boek hier te vinden).
Wij zijn enthousiast over het boek, en kidsweek ook (kijk maar: hier).
Stel nu dat je op school (of elders) aandacht aan het thema wil besteden: wij houden ons van harte aanbevolen, we komen graag langs. Je kunt ons inhuren via de stichting schrijvers school samenleving.

Share on Facebook

Woordspellerig (28): De eerste zin en meer

Een collega van me deed iets met koelkastpoëzie. Je hebt een stapel kleine magneetjes waar woorden op staan, en met die woorden maak je zinnen, liefst mooie poëzie. De woordmagneetjes plak je liefst op een zichtbare plaats ergens in huis (zoals op de koelkast), zodat je geliefde je liefdesdicht ziet, of een andere huisgenoot je perfecte Haiku.
Ik wilde ook koelkastpoëzie maken, maar had geen zin die magneetjes te kopen. Ik ging zelf aan de slag.
Ik weet niet zeker of ik er nu nog spijt van heb, maar ik heb er in ieder geval heel wat tijd in geïnvesteerd. Vooral denktijd, want wat voor woorden heb je allemaal nodig voor een basale taal? Werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijwoorden, voegwoorden, verwijswoorden, telwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, lidwoorden, voorzetsels, persoonlijk voornaamwoorden, woordenwoorden en nog zo wat. Met de bijpassende vervoegingen (enkelvoud, meervoud, werkwoordsvormen, persoonsvormen). En naast de spreiding in grammaticale functie moest ik ook voor voldoende spreiding in onderwerpen zorgen. Woorden over vervoer, liefde, dieren, werk, huishouden, vakantie, sport en wat eigenlijk niet.

Het leidde tot een lijst met een stuk of 600 verschillende woorden, die vaak in veelvoud moesten voorkomen. Ik printte ze op stevig papier, knipte ze stuk voor stuk uit, en had een enveloppe vol met bijna 2.500 bedrukte papiertjes.

Ondertussen bedacht ik me dat ik geen zin had in klassieke koelkastpoëzie, maar wel in iets anders.
De eerste test deed ik bij een school bij mij om de hoek. 12 montessori-kinderen uit groep 7 en 8 probeerden een zin te maken te maken van de woorden die ik één voor één blind koos en daarna voorlas. De eerste goede zin van meer dan vijf woorden werd beloond met snoep. Het werkte. Wel viel me op dat sommige kinderen hun zinnen gezet hadden op een enkel woord, chagrijnig werden als dat niet kwam, en vergaten naar andere mogelijkheden te kijken. De kunst van het loslaten moest hen nog bijgebracht worden.
De tweede test was met dezelfde groep kinderen. Ze kregen allemaal een willekeurig bergje woorden, en moesten er iets moois en taligs van zien te maken. Zonder nadere specificatie van de opdracht leidde dat tot onzin, gewone zinnen en poëzie. Ik moest daarvoor wel wat regels verduidelijken of aanpassen. Zo mochten ze van mij werkwoordsvervoegingen gebruiken en enkelvoud/meervoud-wisselingen toepassen, anders zou het allemaal te lang duren.
Van de week speelde ik iets vergelijkbaars met 6e en 7e groepers op een klassikale school. Ik had de woordkaartjes niet bij me, maar noemde vrij willekeurig woorden op van dingen die ik zag of bedacht. Ook dat leidde tot taal. Misschien wat minder gevarieerd dan met 2.500 uitgeknipte woorden, maar toch. Ook leuk.
En ja, het heeft zin. Het geeft ruimschoots de gelegenheid te praten over zinsconstructies en grammatica, en oefent de taalfantasie.

Share on Facebook