De pufbloem

Er stond een paardenbloem in het veld. Het was een grote witte bol, vol met pluizen, op een stengel. De ezel keek er naar. Leuk, dacht hij. Ik ga blazen.
Hij ademde in en … ‘Pufffff.’
Maar er gebeurde niets. Nog maar eens, dacht de ezel.
Hij ademde in en blies hard. ‘Pufffff.’
Maar er gebeurde niets. Of toch? Ergens hoorde de ezel een licht gegrom. De ezel blies nog een keer. Het gegrom werd sterker. De ezel blies nog een keer. Er werd nu hard gegromd. De ezel blies op zijn hardst.
En toen blies de paardenbloem terug. De bloem blies zó hard, dat de ezel bijna al zijn haren verloor.

En toen begon de bloem te gillen.
‘Wat denk je wel dat je aan het doen bent? Hallo! Ik heb ook het recht om te bestaan! Ik laat me niet zomaar wegblazen! En zeker niet door jou! Ben je helemaal gek geworden?’
De ezel keek wel een beetje raar. Hij was nog nooit uitgefoeterd door een paardenbloem.
‘Zeg,’ zei de ezel, ‘doe eens normaal. Paardenbloemen worden altijd uitgeblazen. Er is niets vreemds aan wat ik doe.’
‘Oh,’ zei de paardenbloem. ‘Dat wist ik niet. Dat hebben ze me nooit verteld. Ze vertellen me ook nooit wat. Blaas dan maar.’
‘Goed,’ zei de ezel. Hij ademde héél diep in en blies héél hard. De paardenbloem vloog alle kanten op.
Zo, dacht de ezel, die is ook weer uitgeblazen.
Maar de volgende keer zou hij heel wat voorzichtiger zijn met een paardenbloem.